Met de Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van het Strafwetboek en de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen betreft, werden twee belangrijke wijzigingen doorgevoerd aan artikel 5 van het Strafwetboek.
Ten eerste wijzigt deze Wet artikel 5 van het Strafwetboek op het punt dat de daarin voorheen opgenomen decumulregeling komt te vervallen.
De Strafrechter zal niet langer in het kader van de voorheen bestaande decumulregeling hoeven na te gaan of een misdrijf al dan niet opzettelijk werd gepleegd en in geval van loutere onachtzaamheid aanduiden wie de zwaarste fout heeft begaan (de natuurlijke – dan wel de rechtspersoon).
Het nieuwe artikel 5 van het Strafwetboek bepaalt als volgt:
“Art. 5. Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.
Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
1° tijdelijke handelsvennootschappen en stille handelsvennootschappen;
2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”
Mijn inziens sluit deze wetswijziging beter aan bij de realiteit dan de voorheen bestaande bepaling. Het was in de praktijk voor Rechtbanken en Hoven niet evident gebleken om eenduidige parameters te hanteren om de afweging te maken wie de zwaarste fout beging: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon.
Dit maakte dat de praktijk erg kon verschillen van gerechtelijk arrondissement tot gerechtelijk arrondissement, wat de rechtszekerheid niet altijd ten goede kwam. Dit hoeft niet te verbazen, nu het een eerder artificiële afweging betrof, waar de wetgever nu teruggaat naar de basisbeginselen van het strafrecht: zijn materieel en moreel element van een misdrijf al dan niet aanwezig? Is er al dan niet sprake van mededaderschap of desgevallend medeplichtigheid of dringt een vrijspraak zich op voor de rechtspersoon?
Het is niet de verwachting dat het vervolgingsbeleid van Arbeidsauditoraten of Parketten hiermee zal wijzigen. Waar in het verleden vaak een rechtspersoon samen met zijn bestuurder(s) of zaakvoerder(s) werd gedagvaard om te vermijden dat de openbare aanklager tussen twee stoelen zou vallen, zal dit in de toekomst nog steeds het geval blijven.
Tweede belangrijke wijziging is dat ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ’s voortaan eveneens strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen zijn.
Hierover wordt het volgende bepaald in artikel 7bis van het Strafwetboek:
“Art. 7bis. De straffen toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen, met uitsluiting van publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in het derde lid, zijn:
in criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken :
1° geldboete;
2° bijzondere verbeurdverklaring; de bijzondere verbeurdverklaring, bepaald in artikel 42, 1°, uitgesproken ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag;
in criminele en correctionele zaken :
1° ontbinding; deze kan niet worden uitgesproken ten aanzien van de publiekrechtelijke rechtspersoon;
2° verbod een werkzaamheid die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;
3° sluiting van een of meer inrichtingen, met uitzondering van de inrichtingen waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;
4° bekendmaking of verspreiding van de beslissing.
Ten aanzien van de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kan enkel, met uitsluiting van elke andere straf, de eenvoudige schuldigverklaring worden uitgesproken.”
Ten aanzien van de ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ‘s, in fine opgesomd in artikel 7bis Strafwetboek, geldt op het niveau van de bestraffing dat ten aanzien van hen enkel een eenvoudige schuldigverklaring kan worden uitgesproken.
Dit houdt in dat er wel een strafrechtelijke verantwoordelijkheid kan zijn en door de Strafrechter kan worden vastgesteld in een rechterlijke beslissing: vonnis of arrest …. doch dat er geen verdere bestraffing kan volgen door diezelfde Rechter van de betrokken ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ‘s.
Op het eerste zicht lijkt hiermee de doorgevoerde hervorming misschien niet heel erg ingrijpend.
In de praktijk kan dit nochtans vaak wel het geval zijn.
Waar voornoemde ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ’s in het verleden niet strafrechtelijk verantwoordelijk konden zijn, is dit voortaan wel het geval. Dit betekent met andere woorden dat slachtoffers van misdrijven gepleegd door ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ’s voortaan voor de Strafrechter een schadevergoeding kunnen vorderen in hun hoedanigheid van burgerlijke partij.
Ook deze wijziging sluit mijn inziens beter aan bij de realiteit en brengt beter evenwicht tussen maatschappelijke belangen en belangen van slachtoffers van een dergelijk misdrijf.
Argus Advocaten staat zowel bestuurders, zaakvoerders, aangestelden als rechtspersonen bij wanneer zij het voorwerp uitmaken van een controle, verhoord worden, verdacht worden van een misdrijf en / of strafrechtelijk worden vervolgd.
Steven VANDEBROEK