Skip to content Skip to footer

Individuele levensverzekeringen in de huwgemeenschappelijke en erfrechtelijke context

Levensverzekeringen hadden oorspronkelijk de bedoeling de achterblijvenden bij een plots overlijden financieel op te vangen. Momenteel zijn ze uitgegroeid tot een heus middel van vermogensplanning en wordt er vaak een groot vermogen mee overgedragen.

Wat gebeurt er met dergelijke verzekering bij echtscheiding of overlijden?

Is het verzekerd kapitaal eigen voor de verzekeringnemer of is het gemeenschappelijk?
Heeft de andere partner recht op vergoeding omdat de premies werden betaald door het gemeenschappelijk vermogen?
Kunnen andere erfgenamen de inkorting/inbreng vorderen van het kapitaal?

Tot voor kort was het antwoord op bovenvermelde vragen geheel onduidelijk gezien de wetsbepalingen ongrondwettig verklaard werden door het Grondwettelijk Hof.

Wetgevende initiatieven brachten ondertussen wel verduidelijking voor het erfrecht, maar helaas nog niet voor het huwelijksvermogensrecht.

Deze nieuwsbrief geeft de recente stand van zaken weer.

1. Levensverzekering vs. erfrecht

Voorheen gaf de wetgever de mogelijkheid tot onterving via een levensverzekering.

Het oud artikel 124 WLVO stelde namelijk dat “In geval van overlijden van de verzekering-nemer zijn de premies die hij heeft betaald, niet aan inbreng of inkorting onderworpen, behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het bedrag van de opeisbare pres-taties niet mag overschrijden.”

Het gevolg hiervan was vaak dat de reservataire erfgenamen onvoldoende beschermd waren tegen misbruik, vermits de techniek van inkorting en inbreng er net in bestaat de gelijkheid tussen erfgenamen – in de mate van het mogelijke – te herstellen.

Wanneer een schenking moet worden ingebracht, betekent dit dat een verrekening plaatsvindt, waardoor de erfgenaam het saldo van zijn nog te ontvangen erfenis ziet verkleinen.

Met het oude Art. 124 WLVO , waarbij inbreng de uitzondering was, werd de ongelijkheid echter als standaardregel toegepast.

Wat betekent de inkorting dan? Dit is relevant voor de reservataire erfgenamen (de part-ner, kinderen en indien de erflater geen kinderen heeft, de ouders en grootouders), die altijd recht hebben op een ‘reserve’ of ‘voorbehouden deel’. Wie teveel ontving, moet dat-gene inleveren wat het ‘beschikbaar deel’ oversteeg:1/2de bij één kind, 1/3de bij twee kin-deren, 1/4de bij drie kinderen.

Onder de oude wetsbepalingen werd vrijstelling van inkorting de standaardregel en was de inkorting enkel mogelijk indien bewezen werd dat de premies buiten verhouding ston-den tot de vermogenstoestand.

Het oude artikel 124 WLVO had dus tot gevolg dat de begunstiging via een levensverzekering principieel werd aanzien als een schenking buiten erfdeel die enkel kon worden ingekort wanneer de premies kennelijk te hoog waren.

Aan deze interpretatie werd een einde gesteld met 2 arresten van het Grondwettelijk Hof.

Bij arrest dd. 26.06.2008 verwierp het Grondwettelijk Hof de grondwettigheid van Art. 124 WLVO in haar interpretatie dat de inkorting slechts kon wanneer de premies kennelijk buiten verhouding van het vermogen van de erflater stonden.

Bij arrest dd. 16.12.2010 aanvaardde het Grondwettelijk Hof echter wél de grondwettig-heid van Art. 124 WLVO in haar interpretatie dat de inbreng als uitzondering werd om-schreven.

De wetgever heeft nadien initiatief genomen tot verduidelijking.

De principes van inkorting/inbreng en de levensverzekering worden nu geregeld door één centraal artikel, te weten Art. 188 van de Wet Verzekeringen:

“In geval van overlijden van de verzekeringnemer is de verzekeringsprestatie, over-eenkomstig het Burgerlijk Wetboek, onderworpen aan inkorting en, voor zover de verzekeringnemer dit uitdrukkelijk heeft bedongen, aan de inbreng.”

Wat betekent dit concreet?

De wetgever heeft met Art. 188 Wet Verzekeringen willen verduidelijken dat:

– Als algemeen principe geldt dat een uitkering van een kapitaal via een levensver-zekering dient te worden aanzien als een schenking ‘buiten deel’ en dus als iets ‘extra’s’

– Deze schenking dient te worden ingekort, wanneer het beschikbaar deel is over-schreden.

– MAAR de erflater kan hiervan afwijken en uitdrukkelijk bepalen dat de schenking dient te worden ingebracht. Dit betekent dat er verrekening zal plaatsvinden in hoofde van de begunstigde en deze op het einde van de rit minder van de nalaten-schap zal ontvangen.

Voor het erfrecht werd hiermee duidelijkheid verschaft.

Het huwelijksrecht bleef echter buiten schot.

2. De levensverzekering vs. het huwelijksvermogensrecht

(niet toepasbaar voor groepsverzekeringen)

Een heel ander verhaal bij het huwelijksvermogensrecht…

De toepasselijke rechtsregels aangaande de levensverzekering vinden we terug in Art. 127 – 128 WLVO:

Verzekeringsprestaties.
De aanspraak ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goede-ren getrouwde echtgenoot ten behoeve van de andere of van zichzelf heeft bedongen is een eigen goed van de begunstigde echtgenoot.

Vergoeding van premiebetalingen.
Aan het gemeenschappelijk vermogen is geen vergoeding verschuldigd behalve voor zover de premiebetalingen die ten laste van dat vermogen zijn gedaan, kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan.

Dit betekent concreet dat wanneer een echtgenoot (gehuwd onder het wettelijk stelsel) een levensverzekering afsluit op het hoofd van diens echtgenote en hemzelf als begunstigde, het uitgekeerde kapitaal zal worden aanzien als een eigen goed van de begun-stigde-echtgenoot.

Dit geldt ook in het omgekeerde geval wanneer een echtgenoot (gehuwd onder het wettelijk stelsel) op zijn eigen hoofd een levensverzekering afsluit met zijn partner als begunstigde. Ook in dat geval zal het kapitaal worden aanzien als een eigen goed van de be-gunstigde partner.

De wettelijke regeling maakt geen onderscheid naar gelang ‘het doel’ van de levensverzekering. Voor zowel de klassieke zuivere levensverzekering, de levensverzekering, de schuldsaldoverzekering of het beleggingsproduct, geldt eenzelfde wettelijke regeling.

In bovenvermelde gevallen zullen overigens de premies voor de verzekering vaak betaald worden door het gemeenschappelijk vermogen, terwijl het uitgekeerde kapitaal toch een eigen vermogen wordt.

Vraag: Moeten deze premies dan worden terugbetaald bij echtscheiding?

Normaliter is het eigen vermogen vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen telkens het eigen vermogen voordeel haalt uit de betalingen door het gemeen-schappelijk vermogen. (= basisprincipe huwelijksvermogensrecht!)

Bovenvermelde wetsartikelen bepalen daarentegen dat een vergoeding door het eigen vermogen slechts verschuldigd is wanneer de premies overdreven hoog liggen en ‘de mogelijkheden van het gemeenschappelijk vermogen te boven gaan’.

Naast het feit dat nergens wordt omschreven WANNEER de premies TE HOOG zijn en HOE dit dient te worden bepaald, gaat dit ook volledig in tegen het basisprincipe van het huwelijksvermogensrecht dat een verschuiving van vermogens moet worden hersteld bij de vereffening ervan.

Vermits Art. 128 WLVO bepaalt dat geen vergoeding verschuldigd is, zal geen vergoeding verschuldigd zijn in het volgende voorbeeld: één van de echtgenoten sluit een levensver-zekering af met zichzelf als begunstigde en met zijn partner als verzekerd hoofd. De ver-zekering wordt betaald met gemeenschapsgelden. Op het einde van de rit zal de echtge-noot-begunstigde de premies niet moeten terugbetalen aan het gemeenschappelijk vermogen en wordt de uitkering geacht te behoren tot zijn eigen vermogen. Quid?!

Het Grondwettelijk Hof heeft op deze ongelijkheid gereageerd bij arrest dd. 26.05.1999. De situatie waarover het Hof zich diende te buigen, was de volgende:

Twee echtgenoten waren gehuwd onder het wettelijk stelsel. De echtgenoten gingen samen een financiering aan en de man sloot een hieraan gekoppelde levensverzekering af met zichzelf als begunstigde. De premies voor de verzekering werden betaald door het ge-meenschappelijk vermogen. Op het ogenblik dat de man de leeftijd van 65 jaar bereikte, werd het verzekeringskapitaal aan hem uitgekeerd waarmee de gemeenschapsschuld werd afbetaald. Na de echtscheiding vordert de man verrekening in zijn voordeel omdat hij met eigen gelden een gemeenschapsschuld had afbetaald. De echtgenote meent dat dit niet kan en stelt dat de bepalingen van de WLVO discriminerend zijn. Quid?

Het Hof geeft de echtgenote gelijk en stelt dat de bepalingen van Art. 127 en 128 WLVO ongrondwettig zijn. Het Hof meent dat het verzekeringskapitaal in casu geen eigen goed kon zijn, aangezien: “Indien, volgens het wettelijk stelsel, de inspanning van voorzorg van de echtgenoten met gemeenschap van goederen veeleer tot uiting kwam door de aankoop van effecten of door andere spaartegoeden, dan hadden die gemeenschappelijk moeten zijn.”

Het arrest heeft echter nog vele vragen onbeantwoord gelaten. Het enige wat duidelijk werd gesteld door het Hof was dat het verzekeringskapitaal niet als eigen kon worden beschouwd zonder vergoedingsplichting.

Maar is het uitgekeerde kapitaal dan gemeenschappelijk of behoort dit tot het eigen vermogen van de begunstigde en zal deze laatste een vergoedingsplicht hebben?

In de rechtsleer wordt allereerst benadrukt dat Art. 127 en 128 slechts discriminerend zijn, wanneer de betrokken levensverzekering in feite een spaarverzekering is.

Gaat het daarentegen om een zuivere levensverzekering, dan zullen de artikelen nog steeds toepassing kunnen vinden.

Welke regels gelden dan voor de levensverzekeringen – spaarverzekering?

In het kader van de vereffening en verdeling van de huwgemeenschap en dus bij echt-scheiding, wordt door meerderheid van de rechtsleer standpunt ingenomen als volgt:

1) Het verzekeringskapitaal wordt uitgekeerd tijdens het huwelijk

In deze hypothese zal het kapitaal worden aanzien als deel uitmakend van het gemeenschappelijk vermogen en zal dit worden verdeeld tussen de echtgenoten.

2) Het verzekeringskapitaal werd nog niet uitgekeerd tijdens het huwelijk

In deze hypothese zal de vermogenswaarde van deze verzekering in het gemeenschappelijk vermogen worden opgenomen, ook al is deze nog niet uitgekeerd of opeisbaar. Het toekomstig kapitaal wordt m.a.w. al tussen de echtgenoten verrekend, ook wanneer de begunstigde nog geen uitbetaling ont-ving.

In de praktijk levert dit vaak problemen op gezien de ene partner een vermogen ontvangt en de andere een vermogen krijgt aangerekend maar nog niet heeft ont-vangen.

Ondanks het feit dat het Grondwettelijk Hof de toepasselijke wetsartikelen als ongrondwettig heeft beoordeeld, blijft het wachten op wetgevend initiatief tot verduidelijking.

Ondertussen kan u enkel interpretatieproblemen voorkomen door een regeling te voor-zien in het huwelijkscontract, zowel voor de toepassing van de vergoedingsverplichting als voor de vraag of het uitgekeerde kapitaal eigen dan wel gemeenschappelijk is.

Rene Kumpen   Vanessa Vliegen   Raf Sterken   Ann Keunen