Door de rechtbank werd in eerste aanleg recent vonnis geveld aangaande een bijzondere problematiek.
Het betrof een erfenisgeschil waarbij de moeder eerder een echtscheidingsprocedure had aangevat tegen haar echtgenoot doch zelf overleden was voordat het vonnis werd overgeschreven in het huwelijksregister. Bij de regeling van de erfenis diende hierdoor eerst de huwgemeenschap te worden vereffend en nadien de nalatenschap van de moeder.
In het huwelijkscontract werd aan de langstlevende destijds het beschikbaar deel toegewezen hetgeen een uitbreiding was van het wettelijk erfrecht van de langstlevende.
De vordering in echtscheiding werd toegekend aan de moeder op grond van overspel van de echtgenoot.
De vraag stelde zich of deze uitbreiding nog behouden kon worden tvv de langstlevende echtgenoot lastens wie de echtscheiding was uitgesproken.
De kinderen stelden dat de begunstigingsclausule, opgenomen in het huwelijkscontract, vervallen was tengevolge de door hun moeder ingestelde echtscheidingsprocedure en baseerden zich hiervoor op art. 955,2° lid B.W. waarin wordt gesteld dat een schenking onder de levenden herroepen wordt wegens ondankbaarheid:
1° Indien de begiftigde een aanslag op het leven van de schenker pleegde;
2° Indien deze zich heeft schuldig gemaakt aan mishandelingen, misdrijven of grove beledigingen;
3° Indien deze weigert hem levensonderhoud te verschaffen.
In het latere erfenisdossier werd het verweer van de kinderen gevolgd en werd aan de vader het voordeel van de contractuele erfstelling ontnomen op basis van navolgende motivering:
“Overspel houdt een grove belediging in en een vordering tot het verkrijgen van de echtscheiding op grond van grove beledigingen kan worden gelijkgesteld met een eis tot herroeping van een schenking wegens ondankbaarheid uit hoofde van grove belediging in de zin van art. 957 B.W. (zie Brussel, 2 april 2012, R.W. 2012-13, nr. 41,1625). De erfgenamen van de schenker kunnen de herroeping vorderen indien de schenker de eis reeds had ingesteld. De contractuele erfstelling ten gunste van de vader dient te worden geweerd.”
Deze herroeping werd aanvaard ondanks de vaststelling dat hiervan geen melding werd gemaakt in de eerdere fiscale aangifte van nalatenschap.
Art. 957 B.W. luidt als volgt : “de eis tot herroeping wegens ondankbaarheid moet ingesteld worden binnen het jaar, te rekenen vanaf de dag van het misdrijf waarvan de schenker de begiftigde beschuldigt of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn. die herroeping kan niet gevorderd worden door de schenker tegen de erfgenamen van de begiftigden, noch de erfgenamen van de schenker tegen de begiftigde tenzij, in dit laatste geval, de eis reeds door de schenker was ingesteld of deze overleden is binnen het jaar van het misdrijf.”