Voortaan worden ook B2B-contracten onder de loep genomen…!
Dat het Wetboek van Economisch Recht (WER) en vroeger de Wet op de Eerlijke Handels- of Marktpraktijken een lijst van “verboden bedingen” vermeldt, is bekend. Om te voorkomen dat er een kennelijk onevenwicht zou bestaan ten laste van de consument, kan elk contractueel beding dat met deze bepalingen strijdig is, nietig worden verklaard.
Dit betrof echter uitsluitend de overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten. Tussen ondernemingen onderling bleef het beginsel van contractuele vrijheid, weliswaar beperkt door regels van dwingend recht en/of van openbare orde, een bijna absoluut beginsel.
Hieraan komt nu een einde. Een vergelijkbare beperking op de contractsvrijheid wordt nu immers door de wet van 4 april 2019 ook ingevoerd voor contracten tussen ondernemingen (Business to Business of kortweg “B2B”).
Telkens een beding een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen kunnen deze bedingen voortaan ook in B2B-overeenkomsten als onrechtmatig, dus verboden en derhalve nietig verklaard worden.
Deze wijziging is drieledig;
- Het biedt eerst en vooral een controlemechanisme op onevenwichtige contractuele clausules/onrechtmatige bedingen;
- Vervolgens vormt het een uitbreiding van de verboden handelspraktijken in een B2B-context;
- En ten slotte beoogt het een verbod op misbruiken van economische onafhankelijkheid.
Onrechtmatige bedingen
Een ongelijke verhouding tussen bedrijven kan leiden tot contractvoorwaarden die het juridisch evenwicht tussen de rechten en plichten van partijen verstoren.
Deze nieuwe wet beoogt dit te voorkomen door een met het consumentenrecht vergelijkbare regeling te voorzien met betrekking tot het al dan niet toelaatbare karakter van sommige contractuele voorwaarden/bedingen.
De wet is van toepassing op alle overeenkomsten tussen ondernemingen, zonder beperking m.b.t. de omvang. Enige uitzondering op het toepassingsgebied werd voorzien voor ‘financiële diensten’ en voor ‘overheidsopdrachten of de contracten die daaruit voortvloeien’.
De controle op onrechtmatigheid geschiedt aan de hand van een zwarte en een grijze lijst.
Bedingen die voorkomen op de zwarte lijst worden onder alle omstandigheden als onrechtmatig beschouwd.
Met betrekking tot de bedingen op de grijze lijst bestaat er een vermoeden van onrechtmatigheid.
Daarnaast is er ook in de B2B-verhouding voorzien in beoordelingscriteria met betrekking tot een open norm. Deze norm verbiedt bedingen die “alleen of in samenhang met één of meerdere bedingen, een kennelijk onevenwicht scheppen tussen de rechten en plichten van partijen”. De beoordelingscriteria dienen echter wel anders te worden benaderd dan in het consumentenrecht. Hierbij stelt men zich eerder terughoudend op. Bedingen die als onrechtmatig worden bestempeld in een verhouding met consumenten zijn niet automatisch ook onrechtmatig in de B2B-vehouding.
De sanctie die hieruit voortvloeit betreft de nietigheid van de desbetreffende clausule. Hieruit kan worden geconcludeerd dat enkel de clausule op zich nietig kan worden verklaard. De overige bedingen van de overeenkomst blijven van kracht en de overeenkomst wordt niet in zijn totaliteit nietig verklaard.
Gelet op het belang van zowel de zwarte als grijze lijst werd een opsomming opgesteld.
Op de zwarte lijst staan de volgende clausules:
een onherroepelijke verbintenis van één der partijen, terwijl de uitvoering van prestaties van de ander onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil;
een partij het eenzijdig recht te verlenen om één of ander beding van de overeenkomst te interpreteren;
in geval van betwisting, de andere partij doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming; of
op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen voor het sluiten van de overeenkomst.
De grijze lijst
De bedingen opgenomen in de grijze lijst worden vermoed onrechtmatig en verboden te zijn, maar hier kan echter het tegenbewijs nog van worden geleverd.
Indien een onderneming beweert te zijn benadeeld door een beding in de grijze lijst, is het aan haar medecontractant om hier het tegendeel van aan te tonen. Het tegenbewijs houdt in dat dit beding in concreto niet onrechtmatig is en dus geen kennelijk onevenwicht veroorzaakt tussen de rechten en plichten van de partijen. Hierbij dient men rekening te houden met o.a. de aard van het goed of de dienst, de betrokken sector …
De grijze lijst bevat de volgende clausules:
het verlenen van het recht om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen;
een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen, zonder de opgave van een redelijke opzegtermijn;
het opleggen van het economisch risico op een partij indien dit normaliter op de andere onderneming rust;
de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of de gebrekkige uitvoering van één van haar verplichtingen;
onverminderd artikel 1184 BW, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelde of, behoudens overmacht, voor de niet-uitvoering van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken;
de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen beperken; of
in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.
Oneerlijke handelspraktijken
Men spreekt van oneerlijke handelspraktijken in drie gevallen. Dit kan eerst en vooral indien de desbetreffende marktpraktijk misleidend en/of agressief van aard is. Maar ook de praktijken die een inbreuk op de regels van het Wetboek Economisch recht (kunnen) veroorzaken, vallen hieronder.
Het onderscheid tussen misleidende en agressieve praktijken (zie de nieuwe artikelen VI. 105-105/1 WER, respectievelijk VI. 109/1-109/2 WER)
Een agressieve marktpraktijk houdt conform de definiëring in het consumentenrecht in dat een onderneming op ongepaste wijze druk uitoefent. Omwille van deze drukuitoefening wordt de keuzevrijheid of vrijheid van handelen van de partij aangetast. Het is immers zo dat de betrokken onderneming de contractspartij als het ware dwingt om (tegen bepaalde voorwaarden) te contracteren. Men spreekt aldus van agressieve marktpraktijken wanneer:
- intimidatie, gebruik van geweld, ongepaste beïnvloeding of dwang wordt aangewend;
- de praktijken van aard zijn de keuzevrijheid of vrijheid om te handelen aanzienlijk te beperken,
- de praktijken van aard zijn iemand te toe brengen om een besluit te nemen dat anders niet genomen zou zijn.
Ongepaste beïnvloeding vindt plaats wanneer een onderneming misbruik maakt van een machtspositie ten aanzien van een andere onderneming. In dit geval is het zo dat de onderneming, zelfs zonder het benutten van geweld of dreigementen, druk uitoefent waardoor het vermogen om geïnformeerde beslissingen te nemen wordt beperkt.
Misleidende handelspraktijken ontstaan wanneer een onderneming wordt bedrogen omtrent een aantal elementen van de overeenkomst. Deze misleiding kan gepaard gaan met onjuiste informatie en dus kan het o.a. gaan over het verstrekken van onwaarheden. Indien de informatie feitelijk correct is, kan er echter nog steeds sprake zijn van een misleidende marktpraktijk. Dit hangt meer specifiek samen met de voorstelling van het product.
Het gaat bij misleidende handelspraktijken o.a. over het bestaan, de aard, de voornaamste kenmerken, de prijs(berekening) … van het product. Daarenboven kan het gaan om een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie die al dan niet noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de desbetreffende dienst of de hoedanigheid, kenmerken en rechten van de onderneming/tussenpersoon. Ook het achterhouden van essentiële informatie is verboden.
Verbod op misbruik van een economische afhankelijkheid
Dit verbod heeft geen betrekking op de positie van de economische afhankelijkheid als dusdanig, maar betreft het misbruik dat er het gevolg van is. Door middel van het verbieden van misbruik wil de wetgever ondernemingen verhinderen hun dominantie uit te spelen. Het feit dat een onderneming in een positie van afhankelijkheid verkeert, is op zich evenwel niet verboden.
Er kan sprake zijn van een misbruik indien (1) op onrechtmatige wijze een verkoop, aankoop of andere transactievoorwaarden wordt geweigerd; (2) rechtstreeks of zijdelings onbillijke aankoop- en verkoopprijzen worden opgelegd; (3) de productie, afzet, technische ontwikkeling ten nadele van verbruikers wordt beperkt; (4) ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties ten aanzien van economische partners worden opgelegd; of (5) het sluiten van een overeenkomst afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden van bijkomende prestaties, die geen verband houden met het desbetreffende onderwerp van overeenkomst …
Inwerkingtreding
De verschillende onderdelen van de nieuwe wet treden op verschillende momenten in werking. Het verbod op onrechtmatige bedingen is dan ook slechts van toepassing op de overeenkomsten die na deze data worden afgesloten.
- De controle op onrechtmatige bedingen treden de eerste dag van de negentiende maand na de bekendmaking in het staatsblad (24/05/2019) in werking. Dit zal uiterlijk plaatsvinden op 1 december 2020.
- Met betrekking tot de oneerlijke marktpraktijken: eerste dag van de vierde maand na de bekendmaking. Dit is op 1 september 2019.
- Ten slotte is er het misbruik van economische afhankelijkheid dat op de eerste dag van de dertiende maand na bekendmaking in werking treedt, op 1 juni 2020.
Besluit
De essentie van de nieuwe wetgeving is het voorzien in grotere beschermingsmechanismen voor ondernemingen in de contractuele sfeer.
De centrale vraag betreft of het beginsel “alle wettig aangegane overeenkomsten strekken partijen tot wet” moet inboeten aan rechtszekerheid. De vrijheid van ondernemingen om overeenkomsten af te sluiten maakt immers een belangrijk element uit in het economisch gebeuren. Ingevolge deze nieuwe bepalingen geldt er immers geen absolute of volledige vrijheid tot contracteren tussen ondernemingen meer.
Het is meer dan raadzaam dat de onderneming haar contracten tegenover andere ondernemingen grondig nakijkt of laat nakijken en deze, indien nodig, zou aanpassen aan de nieuwe wetgeving.
Het is ook belangrijk marketing- en verkoopteams goed in te lichten over wat wel en niet is toegelaten bij het onderhandelen van een overeenkomst met betrekking tot producten of diensten.
Het zal ten slotte aan de rechtspraak zijn om de verhouding tussen de ondernemingen te beoordelen, meer specifiek bij het toetsen van contractbedingen aan de grijze lijst, maar ook bij de invulling van de open norm bij onrechtmatige bedingen.
Natuurlijk vindt u ons team Argusadvocaten ter beschikking voor bespreking en advies.
Moira BLASCETTA en Dirk VANDECASTEELE