Skip to content Skip to footer

Onbelast bijverdienen kan niet meer vanaf 2021

Met arrest van 23 april 2020 heeft het Grondwettelijk Hof de recente regeling voor het onbelast occasioneel bijverdienen zoals opgenomen in de Relancewet van 18 juli 2018 en gewijzigd bij Wet van 30 oktober 2018 op verzoek van verschillende beroepsorganisaties en vakbonden vernietigd.

De wetgever wou voorzien in de mogelijkheid, voor iedereen die reeds een hoofdstatuut als zelfstandige, werknemer of gepensioneerde heeft, om onbelast tot 6.250 EUR per jaar bij te verdienen. Prestaties die worden uitgevoerd binnen de voorwaarden van dat stelsel, ressorteren niet onder het toepassingsgebied van de algemene arbeidswetgeving en leiden niet tot de opbouw van sociale rechten. Op de vergoeding voor die prestaties worden geen sociale bijdragen of belastingen geheven.

Het stelsel van het occasioneel bijverdienen is gebaseerd op drie pijlers : het verenigingswerk (bvb. , sporttrainer, animator,…) de occasionele diensten tussen burgers (bvb. kleine onderhoudswerken, bijles,…), en diensten verleend via erkende elektronische platforms (bvb. Deliveroo,…).

Het Grondwettelijk Hof heeft nu echter beslist dat dit stelsel van onbelast occasioneel bijverdienen discriminerend is ten aanzien van werknemers en zelfstandigen die identieke prestaties leveren en die wel belastingen en RSZ moeten betalen op de inkomsten die daaruit voortvloeien. 

Volgens het Grondwettelijk Hof wordt dit verschil in behandeling niet redelijk verantwoord:

Verenigingswerk en occasionele dienstverlening

Er kan niet zonder meer worden aangenomen dat verenigingswerkers en occasionele dienstverleners in de eerste plaats hun prestaties leveren in hun vrije tijd omwille van het maatschappelijk belang en dat hun vergoeding slechts “bijkomstig” is terwijl werknemers die hetzelfde werk verrichten dit doen om in hun levensonderhoud en dat van hun gezin te voorzien en zelfstandigen een commercieel doel voor ogen hebben en winst nastreven. 

En zelfs indien deze veronderstellingen gegrond zouden zijn, zouden zij bovendien volgens het Hof niet verantwoorden dat een vergoeding die voor de betrokkene bijkomstig is, een gunstiger stelsel zou kunnen genieten dan een vergoeding die bedoeld is om in het levensonderhoud van de betrokkene te voorzien.

Ook de overweging dat het zou gaan om een beperkt aantal activiteiten die een bijzondere maatschappelijke meerwaarde bieden, terwijl er in het kader van het statuut van werknemer of als zelfstandige geen dergelijke beperking geldt wat betreft de toegestane activiteiten, verantwoordt niet het aanzienlijke verschil in behandeling wanneer het gaat om identieke activiteiten, aldus het Hof.

De doelstelling om zwartwerk te vermijden door de mogelijkheid te bieden om onbelast bij te verdienen, rechtvaardigt evenmin het onderscheid. Bovendien verhinderen de maatregelen « ter voorkoming van omzetting van reguliere arbeid in verenigingswerk », namelijk het verbod om gedurende een bepaalde periode binnen een organisatie een functie in het kader van een regulier statuut om te zetten in verenigingswerk (al dan niet uitgevoerd door dezelfde persoon), niet dat er bij het ontstaan van nieuwe functies, of bij nieuwe organisaties, de voorkeur gegeven wordt aan het verenigingswerk. De toepassingsvoorwaarden van het statuut van occasioneel dienstverlener verhinderen evenmin dat er een verschuiving kan optreden van het statuut van zelfstandige (al dan niet in bijberoep) naar het statuut van occasioneel dienstverlener, waardoor een maatregel met als doelstelling om zwartwerk te vermijden, integendeel de mogelijkheid creëert om over te schakelen van een statuut dat onderworpen is aan de sociale zekerheid en aan fiscale verplichtingen, naar een statuut dat de betrokkene vrijstelt van al die verplichtingen.

De regeling van het onbelast bijverdienen als verenigingswerker of occasionele dienstverlener is derhalve niet redelijk verantwoord en dus discriminatoir.

Dienstverlening via erkende elektronische deelplatforms

Binnen de deeleconomie consumeren, produceren en verhandelen mensen onderling producten, diensten, kennis en geld. De laatste jaren gebeurt dit via online platformen.

Om te vermijden dat bepaalde inkomsten op die manier aan belastingen ontsnappen, kunnen particulieren die occasioneel willen bijverdienen via de deeleconomie onder bepaalde voorwaarden sedert de Programmawet van 1 juli 2016 van een gunstig belastingregime genieten.

Sedert de bestreden wetgeving van 2018 kunnen deze dienstverleners onder bepaalde voorwaarden zelfs onbelast bijverdienen.

Ook wat deze groep van dienstverleners betreft ziet het Grondwettelijk Hof geen redelijke verantwoording voor het verschil in behandeling met werknemers en zelfstandigen die identieke prestaties verrichten buiten de wet van 2018 en hiervoor wel belast worden op hun inkomsten.

Hoewel de onzekerheid over de juiste kwalificatie van de prestaties van deze groep van dienstverleners eventueel een verantwoording kan bieden voor de nood aan een afzonderlijk statuut, merkt het Grondwettelijk Hof op dat er reeds een duidelijk statuut gecreëerd werd door de Programmawet van 1 juli 2016. Bovendien verantwoordt de onduidelijkheid over de kwalificatie niet dat aan het statuut van deze groep van dienstverleners een volledige vrijstelling van de arbeidswetgeving, het socialezekerheidsstelsel en fiscale verplichtingen worden gekoppeld.

Ook voor wat betreft deze categorie van dienstverleners heeft het Grondwettelijk Hof aldus eveneens geoordeeld dat de wetgeving inzake onbelast bijverdienen discriminerend is.

Beslissing

De wetten van 18 juli 2018 en 30 oktober 2018 tot invoering van een stelsel van onbelast bijverdienen worden integraal vernietigd.

De gevolgen van deze wetten blijven wel gehandhaafd voor de activiteiten die geleverd worden tot en met 31 december 2020.

M.a.w. kan er tot het einde van dit jaar nog wel onbelast bijverdiend worden.

Ilse DECLERCK

[email protected]